Om een status als wijnkenner te krijgen, toog ik naar een wijnproeverij. Meteen zag ik dat ik in goed gezelschap verkeerde: vooral heren van middelbare leeftijd, met een corpulent buikje, grijzend kapsel en dooraderde neus.
Ik ontdekte dat ik mij aardig kon meten met deze proevers. Ik stak mijn neus in het glas, klotste de wijn heen en weer en mompelde dan: een volle geur. Af en toe riep ik dat een wijn een goede afdronk had, of een mooi aroma van toast, noten, kruiden – dat had ik op een etiket gelezen. Maar vooral schonk ik mijn glas weer vol. Je moet de wijn uitspugen, Bert, hoorde ik een van de weinige vrouwen tegen haar man fluisteren, anders drink je weer teveel. Als antwoord klokte hij een cabernet met gelukzalige blik naar binnen. Er was ook een hele mooie dame in de kelder, met een decolleté. Ik ging naast haar staan en zei dat de Franse rosé een strakke structuur had. Mooi gezegd, vond ik zelf, maar toch keek zij mij misprijzend aan.
De stemming werd uitbundiger. Hier en daar werd al hard gelachen. Nummer 68 was lekker, hoorde ik een man met dubbele tong zeggen. Iemand anders liet de vrouw met het kaasplankje struikelen en achter mij begonnen twee mannen een lied te zingen. Er liep zelfs een man op zijn handen. Ik nam nog een glas rode wijn, een Franse geloof ik, maar het kon net zo goed een Spanjaard zijn. Een dikke meneer met een das riep waar het stokbrood bleef. Ja, ik voelde me thuis bij deze wijnkenners.