Mijn vrouw vindt Jan-Kees de Jager een knuffelbeer. Ze zou onze minister van Financiën wel in zijn wangen willen knijpen. Gisteren deed ze voor hoe ze dat voor ogen had: de duim en wijsvinger van beide handen bewogen zich naar elkaar toe en van elkaar af. Ze maakten ook een draaiende beweging. Wat zou ze Jan-Kees graag als schoonzoon hebben! Elke zaterdag zou ze lekkernijen voor hem kokkerellen. En hij maar smullen. ‘Wil je nog wat hebben, Keesje?’ Hij knikt en tilt met een blij gezicht zijn bord omhoog. ‘En daarna het toetje?’ vraagt hij verwachtingsvol.
Ik ben een beetje jaloers op Jan-Kees. Mijn vrouw noemt me nooit een knuffelbeer. Wel een hork. Of soms: ‘professor, hoogleraar, meester, ingenieur De Jong, hoogleraar in de Alleskunde.’ Het heeft jaren geduurd voordat ik snapte dat dit helemaal geen compliment was. Ik breng wel eens wat bezwaren tegen Jan-Kees ter berde: dat hij waggelt en broeken op hoog water draagt. Ze zijn flauw en onder de gordel. Bovendien dragen ze alleen maar bij aan zijn status als lief beertje. Het is toch schattig, dat waggelen? Hij was de spits van FC Rechts, probeer ik dan, en nu van FC Kunduz, en straks wellicht van FC Opportunisme. Die ons laat bloeden voor het wanbeleid van de banken en de Europese bureaucratie.
Maar nee, hij blijft haar teddybeer. Jan-Kees roept haar moedergevoelens op. Verdraaid, hoorde ik haar laatst voor de televisie mompelen, zijn das zit scheef! Het liefst was ze de tv ingekropen om hoogst persoonlijk het kledingstuk weer op zijn plek te strikken.