Ik las in een krant dat vrouwen hun curves lief moeten hebben. Van cup A tot en met Z, grote en kleine billen, brede- en smalle heupen, alles is even prachtig. Er zijn zelfs bedrijven die daar wedstrijden voor organiseren. Het was een bericht dat mij werkelijk op het lijf geschreven was. Eindelijk hoef ik mij niet meer druk te maken om mijn figuur en urenlang in een of andere sportschool te bivakkeren. Evenmin is het nog nodig om het voorbeeld van allerlei collega’s te volgen, die zich fietsend, rennend, zwemmend of powerliftend een weg door het leven banen om daarmee een strak lichaam te bewerkstelligen. Persoonlijk record na record sneuvelt, hoor ik hen vertellen. En dat alles niet eens voor sixpacks of bewonderende blikken van anderen. Nee, een afgetraind lichaam is het altaar van de eigen identiteit geworden.
Ook mijn vrouw traint zich suf, ze heeft volgens mij wat kilometers betreft al zes keer de wereld rondgezwommen. En dat uiteraard vroeg in de ochtend, want op een of andere manier hoort sporten bij vroeg opstaan. Ik lig dan meestal nog in bed, niet eens suffend, maar nadenkend over zaken die mij tamelijk belangrijk in het leven lijken. Maar ja, met geestelijke overpeinzingen maak je tegenwoordig geen indruk meer. Eeuwig zwijgen leek mijn lot. Want praten over sport is tegenwoordig ook een sport geworden. Alles is lichaam. Alles is uiterlijk vertoon. Maar toen was daar het bericht over die campagne waarin je wordt opgeroepen om je curves lief te hebben.
Opeens bezie ik mezelf werkelijk anders. Met mijn curves doe ik opeens weer mee. Cup A heb ik volgens mijn vrouw. Prima! En ik schijn vier maanden zwanger te zijn. Ook goed! Ik zie iedereen wel kijken hoor: daar, die man met die curves, heb je hem gezien? Laatst vroeg ik aan een collega-schrijfster of ze mijn curves ook zo mooi vond. Ze keek me aan of ik gek geworden was. Een kwestie van wennen, denk ik.