Gisteren kreeg ik tijdens een etentje een cadeautje toegeschoven. Het was een zogenaamde balansfiguur, een vormloos metalen figuurtje op een acrobatiekrekje dat je met je vinger heen en weer kunt duwen. Netjes opgevoed als ik ben, stamelde ik een dankwoord uit, mijzelf ondertussen verbijsterd afvragend wat ik in godsnaam moest doen met deze glimmende acrobaat.
De rest van de avond staarde het metalen mensje mij met een stalen gezicht aan. Voor de vorm gaf ik hem tweemaal een zetje, maar te hard zodat hij op het tafellaken tuimelde. Bij de derde poging kukelde hij bijna in mijn bord met tomatensoep. Vanaf dat moment meende ik bij het metalen kereltje een wat verwijtende blik te ontwaren. Wat een ondankbaar sujet was ik toch! Evengoed stopte ik het stalen ventje later die avond meteen in de onderste lade van een kastje in mijn werkkamer. Ik hoorde hem nog tinkelend protesteren, maar uiteindelijk hield hij zich gedeisd bij het minikussentje in de vorm van een erwt, een snorband, een roze kabelklem, een schip gemaakt van schelpjes.
Allemaal goedbedoelde cadeautjes die in duisternis de rest van mijn bestaan moeten doorbrengen. Wat moet ik ook met zulke nutteloze dingen? Ik heb al teveel spullen van het soort dat werkelijk nergens voor dient: een knoop in de vorm van een vrouwenborst, een Aqua water resistant telefoonzak, een middelvingerparaplu. En die cadeaus blijven maar binnenstromen: een bebloemde cupcakevorm, een lichtgevend haakje in de vorm van een banaan, een schuimrubberen ‘Like-hand’. En gisteren zei mijn vrouw dat ze een kleine minitrampoline wil. Een minitrampoline. Allemachtig. Langzaam besef ik dat ik misschien wel eens de essentie van het bestaan niet begrijp.