Esther kwam de tweede les van de cursus niet opdagen. Ze is een negentienjarige moeder van een dochter van drie. Een bouwvakkertype, zeg maar, ruwe bolster, maar bepaald geen blanke pit. ‘s Middags belde ik haar op om te vragen naar de reden van haar afwezigheid. Met een krakende stem nam ze op. Ja, ja, zei ze op verontschuldigende toon, het was allemaal wat ingewikkeld. Vanochtend was ze wakker geworden naast een onbekende man en een gescheurd condoom. Ze was nog wat suf, bekende ze, ‘een beetje teveel geblowd en gezopen.’
Ik vroeg haar wat ze nu ging doen. Ze antwoordde eerst met gerochel. Daarna sprak ze over bijslapen. ‘Effe tot rust komen, meneer, snappu? Maar volgende week ben ik er weer. Echt!’ Dat ik eigenlijk over het gescheurde rubber sprak, liet ik maar even voor wat het was. Dat onderwerp was in betere handen bij mijn vrouwelijke collega. Niet bij haar moeder – die had haar het huis uitgezet. Met haar vader had ze nog nooit contact gehad.
Nederland kent veel Esther’s. Jongeren die zonder regelmaat opgroeien en nooit geleerd hebben voor zichzelf te zorgen. De overheid laat zulke Esther’s steeds meer aan hun lot over. Ze moeten maar wat doorzettingsvermogen tonen, karakter. Maar zo’n Esther heeft juist een duwtje in de rug nodig. Ze heeft behoefte aan iemand die haar erkent als mens, die haar een aai over de bol geeft of een figuurlijke trap onder haar kont. Structuur bieden, heet dat, iets wat ouders en het onderwijs steeds meer achterwege laten.
Overigens was Esther er een week later inderdaad weer. Ze bood zelfs haar excuses aan. Toen heb ik toch maar naar dat condoom gevraagd. Ze grijnsde. Een morning-afterpil doet wonderen.