Kent u Nico? Vast niet, zult u zeggen. Toch hebt u het mis. U weet namelijk heel goed wie hij is. Nico werkte als schoonmaker op een school. Kwam via de sociale werkplaats. Een man die zich vastklampte aan de bezem in zijn handen. Zijn bescherming tegen een wereld waarin hij zich met moeite staande hield. Elke dag hobbelde hij achter de conciërge aan, een boom van een kerel met een stem als een scheepshoorn. Als een vader ontfermde hij zich over Nico. Nam hem in de maling. Plaagde hem goedmoedig. Nam hem op sleeptouw. En zo werd Nico Nico. Hij veegde, poetste, langzaam, niet eens grondig, maar ach, het was Nico.
De school werd het tweede thuis van Nico, of nee: zijn eerste. In zijn eigen woning had hij slechts zijn stereo, hij liet er regelmatig foto’s van zien. Ik herinner mij de speakers nog, enorme apparaten waar je een voetbalstadion mee van geluid kon voorzien. Zijn ouders leefden niet meer. Heel stil, bekende hij ooit een keer in een openhartige bui.
Nico werkt niet meer op de school. Er kwam een directie voor wie bedrijfseconomische principes vooropstonden. En zo werd Nico te langzaam, niet goed genoeg, te duur. Nu maakt een professioneel bedrijf de school schoon, met dames die nauwelijks Nederlands spreken. Nico werd gedetacheerd bij een autosloperij. Twee weken heeft hij het daar vol gehouden. Nu zit hij overspannen thuis, onder de medicijnen, vermoedelijk luisterend naar zijn stereo.
Begrijpt u? U kent Nico. Ik denk vaak aan hem. En aan onze samenleving. Nico hoort bij ons. Met zijn bezem, wisser, stofjas, met zijn kwetsbare trots.
1 april 2012