Als kind speelde ik met mijn vriendjes vaak cowboytje. De schotenwisselingen duurden uren, net zoals de discussies over het resultaat van de schietpartijen. Had je de ander nou doodgeschoten of niet? We kregen er soms bijna werkelijk ruzie van. Daartussendoor trok ik belletje en gooide ik stinkbommen door brievenbussen. En daarna wegwezen, de adrenaline gierde door je lichaam! Als tiener scheurde ik er met mijn opgevoerde brommer vandoor, met wind mee soms wel negentig kilometer per uur. Ik was een jongen. En de meester begreep me.
Maar de tijden zijn veranderd, onze samenleving feminiseert, vooral in het onderwijs. In de kinderopvang en de naschoolse opvang zijn allang geen mannen meer te bekennen, een meester in het basisonderwijs is ook een zeldzaamheid geworden. Voor jongetjes is dat een ongelukkige ontwikkeling. Uit onderzoek blijkt namelijk dat onze lieve juffrouwen niet zo heel veel op hebben met hun gewildebras. Pas op, wees voorzichtig, kijk uit, doe rustig, straks val je. Van de juffrouwen moeten de jochies rustig zijn, sociaal, gezellig. Maar een jongen wil winnen, uitvinden wie het snelst is, het sterkst, het meeste lef heeft. De beloning is status, maar vooral samen met het leukste meisje naar de kermis mogen.
Laatst hoorde ik een juffrouw op een schoolplein twee jongetjes bestraffend toespreken: ‘het is helemaal niet belangrijk wie er wint. Het moet leuk blijven.’ Juffrouw, toch. Op de basisschool vocht ik met mijn klasgenoten heftige sneeuwbalgevechten uit met de brillenlullen van de gristelijke school. Steentjes deden we in de ballen, glas, punaises. De meisjes deden niet mee, maar tegen de muur van onze school keken ze ons bewonderend aan – althans dat dachten we, en de ballen werden groter, ons ego steeg. Jongens waren we, hele echte jongens.