Wanhoop in de opvoeding

 

 

 

 

Mag ik mijn zoon van twintig vermoorden? Dat was de vraag die een kennis deze week aan mij stelde. Ik kende haar kind als een intelligente jongen die altijd vriendelijk groette. Thuis bleek hij echter uit ander hout gesneden te zijn. Hij beschouwde zijn ouderlijke woning als een studentenkamer, was Oost-Indisch doof voor de woorden van zijn moeder en meende dat hij altijd gelijk had. Rijp om op kamers te gaan, maar nog te gehecht aan de vijf sterren van zijn moederlijk hotel. Dat veranderde de zaak.

Praktisch als ik ben, legde ik haar wat suggesties voor. Levend begraven leek mij een aardige optie, opsluiten in de kelder behoorde wellicht ook tot de mogelijkheden en de langzaam tot man wordende jongen onderdompelen in een vat vol zoutzuur vond ik wel een spannend idee. Ik had eens gelezen dat er geen spoor van hem over zou blijven. Mijn kennis bleek echter bevreesd te zijn voor de straf die ze na haar daad zou moeten uitzetten, en tja, de hypotheek moest toch ook betaald worden. Bovendien vroeg ze zich af of het moreel wel te verdedigen was. Daar had ze een punt. Ik moest denken aan Willem Elsschot, wiens plan om zijn vrouw te vermoorden uiteindelijk in de late avond strandde, want: ‘tussen droom en daad staan wetten en praktische bezwaren en ook weemoedigheid die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

In dit geval kwam er ook een intens gevoelde moederliefde bij. Dus concludeerden we dat een goed gesprek een beter idee was. Ergens jammer – dat zoutzuurexperiment had ik graag mee willen maken. De vraag is bovendien of het gesprek wel zin zal hebben. Want op diezelfde avond vroeg haar zoon aan een vriend: zeg, mag ik mijn moeder van vijftig eigenlijk vermoorden?

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *