In 1834 veroorzaakte Hendrik De Cock een belangrijke scheuring in de Nederlands Hervormde Kerk. Hij keerde terug naar een zeer strenge vorm van bevindelijk geloven. Door hem ontstond de gereformeerde kerk. Maarten ’t Hart, Jan Siebelink, Jan Wolkers: ze schreven allemaal over de ellende die het bevindelijk geloof hen bracht. Ook anderen spreken vol afschuw over die vorm van geloven. Verstikkend is het, schreef een domineeszoon mij gisteren nog. Maar hoe kan het dan toch dat in 1834 De Cock zoveel aanhangers had? Welke hoop ontleenden ze aan zijn strenge godsdienstigheid? En waarom waren het vooral de allerarmsten die steun bij hem vonden? Dat is waar mijn roman over gaat.
Ik schrijf als volstrekte buitenstaander over de kerkstrijd in 1834, die vaak nog doorklinkt in de godsdienstige meningsverschillen in het protestantse deel van de bevolking. Niet-christelijk opgevoed, nooit gedoopt, geen belijdenis gedaan, niet eens kerkelijk. Ik ben zelfs gewoon agnost: ik vind dat ik geen kennis kan hebben over het wel of niet bestaan van een God. Hij die niet weet, noem ik mezelf wel eens. Vreemd genoeg maakt dat het schrijven over de kerkstrijd gemakkelijker. Ik ga niet gebukt onder heftige emoties, boosheid, verdriet, of juist vreugde, of angst. Dat maakt het volgens mij beter mogelijk begrip te hebben voor de mensen die hebben geleden onder de bevindelijke vormen van geloof en tegelijkertijd ook voor de mensen die daar juist steun aan ontlenen.
Als buitenstaander nooit gestelde vragen stellen
De kerkstrijd heeft zich afgespeeld in 1834. Hij liep hoog op, met predikanten die elkaar voor rotte vis uitscholden, vechtpartijen tussen voor- en tegenstanders van De Cock en militair ingrijpen door Koning Willem I. De aanhangers van De Cock werden smalend Cocksianen genoemd – nog steeds, vertelde een dertigjarige vrouw mij pas geleden nog. Ze werd er op school zelfs om gepest. Om de strijd goed te begrijpen heb ik veel gelezen, tientallen preken gelezen en beluisterd en kerkdiensten bezocht. Ook heb ik intensief gesproken met verschillende dominees, van strenge signatuur en juist meer verlicht. Juist het feit dat ik niet-gelovig buitenstaander ben, maakte deze gesprekken buitengewoon boeiend, voor mij én de dominees. ‘U stelt vragen, die nog nooit iemand aan mij heeft gesteld,’ vertelde een bevindelijke dominee mij met een glimlach. ‘Zeer interessant.’ En daarna legde hij me uit welke hoop de allerarmsten in de samenleving (dagloners, turfstekers) ontleenden aan de predestinatieleer van De Cock, de gedachte dat God vooraf heeft bepaald wie wel en wie niet naar de hemel gaat. ‘Het maakte alle mensen opeens gelijk tegenover God,’ legde hij uit. ‘De herenboer die de arbeider zo onderdrukte, was opeens evenveel, of beter gezegd: even weinig waard als die arbeider.’ Het leidde tot grote onzekerheid en angst onder de volgelingen (ben ik wel uitverkozen), maar ook tot een zekere wereldse emancipatie. De allerarmsten hoefden opeens niet meer op te kijken tegen de notabelen die hen met minachting bekeken. Alleen tegen God moest opgekeken worden, niet tegen mensen, en zeker niet tegen diegenen die een meer verlichte vorm van protestantisme aanhingen. Zij waren aanhangers van de duivel, en daarmee dus automatisch meteen minder waard.
De Cock had daarbij ook oog voor de noden van de allerarmsten, vooral gestimuleerd door zijn vrouw Frouwe Venema. Het maakt hem, misschien ongewild, tot een leidsman voor de minstbedeelden in de provincie Groningen. Een perfecte voorganger dus? Dat is maar de vraag. Zijn tirades tegen zijn tegenstanders zaten vol gif, venijn en beschimpingen.
Al met al genoeg ingrediënten voor een roman over deze bijzondere episode in de Nederlandse geschiedenis. Verschijnt bij uitgeverij Passage.
Uiteraard laat ik me intensief ondersteunen bij het schrijven van deze roman. Ik heb niet alleen een literair meelezer/redacteur, maar ook een historicus en een voormalig universitair docent kerkgeschiedenis aan mijn zijde staan. Hun inbreng en feedback is van enorm groot belang. Hun vragen, feedback en verhalen helpen mij die onbekende kerkelijke wereld goed te doorgronden.